Sociale ongelijkheid werd versterkt tijdens de pandemie

De grote gelijkmaker – zo werd de coronapandemie in eerste instantie gezien. Iedereen kon tenslotte COVID-19 krijgen, en iedereen had te lijden onder de maatregelen. Toch blijkt uit onderzoek van dr. Erik Snel (Erasmus MC) en collega’s dat bepaalde groepen, waaronder jongeren, mensen met een lager inkomen en mensen met een niet-westerse migratieachtergrond, tijdens de pandemie de meeste klappen vingen.
tekst: Diana de Veld

Wat was de aanleiding voor jullie onderzoek?

‘Tijdens de coronapandemie hebben wij 5 grote surveys uitgevoerd, waarmee we in totaal ruim 50.000 mensen bevraagd hebben. De laatste meting was een nameting in 2023. In eerste instantie lag de nadruk op snelle rapportages, maar we zagen al gauw: deze data verdienen verdieping. ZonMw gaf ons vervolgens de mogelijkheid om uitgebreidere analyses te doen, met name longitudinale analyses in samenwerking met collega’s van de Universiteit Utrecht die daarin gespecialiseerd zijn.’

Wat was het doel van die verdiepende analyses?

‘We zagen dat de maatschappelijke gevolgen van de pandemie zich niet gelijkmatig over de bevolking verdeelden. De ene groep werd veel harder geraakt dan de andere. Die ongelijkheid wilden we beter in beeld brengen.’

Jullie spreken over een ‘cumulatie van nadelige sociale gevolgen’. Wat houdt dat in?

‘Eerder keken we vaak per thema – bijvoorbeeld vertrouwen in de overheid, mentale gezondheid of financiële onzekerheid. Nu hebben we geprobeerd al die nadelige gevolgen te stapelen: wie heeft er met meerdere tegelijk te maken gekregen? En dan zie je een heel duidelijk patroon. Lager opgeleiden, mensen met een lager inkomen, jongeren en mensen met een niet-westerse migratieachtergrond blijken veel vaker meervoudig geraakt te zijn.’

Was dat een nieuwe bevinding?

‘Ja, vooral voor die laatste groep. In eerdere analyses, waarin we compenseerden voor bijvoorbeeld inkomen en opleidingsniveau, zagen we namelijk weinig verschil op basis van migratieachtergrond. Maar nu blijkt dat mensen met een niet-westerse migratieachtergrond ook na correctie significant vaker geraakt zijn door meerdere sociale gevolgen tegelijk. Denk aan mentale spanningen, zorgmijding, afnemend vertrouwen, economische onzekerheid… Het hele palet.’

Heb je daar een verklaring voor?

‘Dat is lastig te zeggen met alleen deze data. Maar we vermoeden dat de woonomgeving, die in onze data niet is meegenomen, een rol speelt. Veel mensen met een migratieachtergrond wonen in buurten waar sociale problemen zich concentreren. Daar sloegen de gevolgen van de pandemie extra hard toe. Een kennis van mij die een belangrijke rol speelt in een moskee in een minder welvarende wijk, vertelde dat hij in die tijd vrijwel non-stop bezig was met het ondersteunen van mensen uit de buurt. Dat soort verhalen sluiten naadloos aan op onze cijfers.’

Hoe zat het met het vertrouwen in de overheid?

‘Dat begon opvallend hoog – zo’n 70 procent had vertrouwen in het beleid – maar dat zakte snel in, tot uiteindelijk iets boven de 20 procent. Wat we niet hadden verwacht: het vertrouwen daalde sterker bij hoger opgeleiden dan bij lager opgeleiden. Een mogelijke verklaring is dat er bij een hoger startpunt ook meer ruimte is om te dalen, maar het blijft opvallend.’

Jullie deden ook onderzoek naar mentale spanningen. Wat kwam daaruit?

‘We zagen dat spanningen in het begin van de pandemie sterk toenamen, vooral bij jongeren en vrouwen. Maar daarna daalden ze ook weer – en dat zie je in veel onderzoeken niet terug. Wij werkten met een panel waarin dezelfde mensen meerdere keren zijn bevraagd. Misschien levert dat andere inzichten op dan steekproeven met steeds andere respondenten. In onze data zagen we dat jongeren juist ook herstelden, wat haaks staat op veel berichten in de media.’

Wat kunnen beleidsmakers hiermee?

‘De grote conclusie is dat corona geen “grote gelijkmaker” was, maar juist een versterker van bestaande ongelijkheid. Die ongelijkheid aanpakken vereist structurele maatregelen. Maar wat misschien concreter is: investeer in sociale infrastructuur. In buurten waar al sterke netwerken zijn, konden mensen elkaar ondersteunen, werd informatie sneller verspreid en kwamen hulpinitiatieven sneller van de grond. Daarbij is het ook van belang dat gemeenten deze spontane initiatieven niet tegenwerken, wat wel eens gebeurde, maar juist ondersteunen om de kans te vergroten dat ze duurzame oplossingen bieden.’

Waar moeten we aan denken bij sociale infrastructuur?

‘Dat zijn de verbindingen en ontmoetingsplekken die al bestaan vóór een crisis, zoals buurthuizen, bibliotheken, sportverenigingen of geloofsgemeenschappen. Die kunnen een informatiekanaal zijn, signalen oppikken van mensen in de knel, nieuwe initiatieven mogelijk maken en helpen om kwetsbare bewoners daadwerkelijk te bereiken. Als het vertrouwen in de overheid daalt, kunnen lokale netwerken helpen om juiste informatie te verspreiden.’

Tot slot: hoe nu verder?

‘We hopen dat dit onderzoek bijdraagt aan het besef dat kwetsbare groepen beter beschermd moeten worden bij toekomstige crises. En dat er geïnvesteerd wordt in die sociale infrastructuur, zodat je de goede randvoorwaarden creëert. Zelf ben ik sinds kort met pensioen, maar mijn collega Guusje Enneking doet nu promotieonderzoek naar sociale en stedelijke veerkracht. Dus hopelijk weten we binnenkort beter hoe de overheid daarbij kan ondersteunen.’

Verschenen op ZonMw.nl, juni 2025