Overmoedig of bang?

Vaak zijn we angstiger dan nodig, maar soms onderschatten we het gevaar. We zijn, kortom, niet zo goed in kansberekening en het inschatten van risico’s. Maar je kúnt daar beter in worden.

Tekst: Diana de Veld

‘Jullie kunnen ook gewoon op ballet gaan’, verzucht ik regelmatig tegen mijn dochters van 13 en 11. Maar helaas, dat vinden ze niks. Zij doen liever aan sportklimmen. Elke week hangen ze op tientallen meters hoogte, boven een keiharde vloer. Mochten ze een greepje missen en niet goed gezekerd blijken, of mocht die haak waarmee het touw vastzit aan de klimmuur opeens losschieten, dan overleven ze het niet. Die kans is natuurlijk vreselijk klein. Er zijn bovendien klimtrainers bij aanwezig en ze hebben een zekercursus gevolgd. Het zal dan ook wel veilig zijn, hoop ik, en mijn grotendeels ongegronde angsten mogen hen niet belemmeren. Dus breng ik ze elke week braaf – maar ik kom nooit kijken. De beelden die zich voor mijn ogen afspelen als ik ze daar zie hangen, zijn te verschrikkelijk. Dan breng ik mijn wachttijd liever door in het bijbehorende restaurantje, waar ik geen zicht heb op klimtaferelen.

Complexe wereld

Hoe komt het toch dat ik zo’n onveilig gevoel krijg bij dat klimmen, terwijl ik ergens best geloof dat het veilig is? Ik ben daarin in ieder geval geen uitzondering, volgens psycholoog prof. dr. Eric van Dijk (Universiteit Leiden). “Mensen, zelfs experts, zijn slecht in risico-inschatting. Zowel de kans dat iets gebeurt als de ernst van de gevolgen zijn heel moeilijk te bepalen.” Dat heeft er ten eerste mee te maken dat de wereld nu eenmaal complex is. “Kijk naar COVID-19: het is ten eerste lastig om te bepalen hoe groot de kans is dat je die ziekte oploopt, maar ook hoe groot de gevolgen daarvan zullen zijn. Blijft het bij verkoudheidsklachten of eindigt het op de IC? Daarbij heb je ook nog te maken met verschillende groepen personen met elk een ander risico.”

Niet willen weten

Maar onze complexe werkelijkheid is niet de enige reden waarom risico-inschatting zo lastig is. Ook onze menselijke natuur kan roet in het eten gooien. “Zelfs als een kans precies bekend is, dan nog nemen mensen die informatie vaak niet goed mee in hun risico-inschatting”, zegt Van Dijk. “Zo zijn we geneigd heel kleine kansen – bijvoorbeeld een extreem kleine kans op een kernramp – relatief zwaar mee te wegen. Want als de kans niet helemaal nul is, denken mensen toch snel: ja, maar het kán gebeuren, dus dat weeg ik zwaar mee.’
Andersom kunnen mensen risico’s soms ook onterecht onderschatten, vooral als er andere belangen mee gemoeid zijn. Rokers kunnen de kans om ziek te worden bijvoorbeeld bagatelliseren – “roken is ongezond, maar mij zal het niet gebeuren, mijn kansen zijn beter dan die van andere rokers”. ‘Als het gaat om kansen die jou persoonlijk betreffen, dan vertekenen je eigen hoop en wensen het beeld. Mensen wíllen het misschien niet weten’, zegt Van Dijk. ‘Als het gaat om de eigen gezondheid, zie je wel vaker een onrealistisch optimisme.’ Veel mensen voelen ook een weerstand tegen het veranderen van hun gedrag, en ook dat kan hun risico-inschatting beïnvloeden. ‘Dat zie je bijvoorbeeld als er maatregelen komen om bepaalde risico’s te verkleinen, bijvoorbeeld verplicht mondkapjes dragen of anderhalve meter afstand houden. Een deel van de mensen voelt dan een enorme weerstand, ze voelen zich beperkt in hun vrije keuze. En door die weerzin zijn ze dan óók geneigd de risico’s van COVID-19 te gaan onderschatten.’

Controledrang

Bij het inschatten van risico’s speelt daarnaast mee in hoeverre je het gevoel hebt zelf de controle te hebben. Veel mensen vinden het enger om in een vliegtuig te stappen dan in de auto, terwijl dat tweede feitelijk veel gevaarlijker is. Het verschil tussen de twee situaties is duidelijk: in de auto heb je zelf het stuur en de remmen in handen, in een vliegtuig ben je overgeleverd aan de (automatische) piloot. En blijkbaar vertrouwen we onszelf toch meer dan de ander.

Beelden uit de media

Verder spelen angsten ons parten. Wanneer de gevolgen als het misgaat heel ernstig zijn, zoals bij een kernramp of (voor mij) bij mijn dochters klimavonturen, worden de risico’s van kleine kansen vaak te hoog ingeschat. ‘Dat heeft te maken met de angst die wordt opgeroepen door een bepaald beeld’, licht Van Dijk toe. ‘Je ziet het voor je, die ontploffende kernreactor. We kennen de beelden allemaal van tv en je wordt al bang als je daaraan denkt. En als je angst voelt, ben je geneigd de kans dat het fout gaat hoger in te schatten, weten we uit onderzoek.’ Van sommige andere gevaren, zoals sterfte door diabetes, is zo’n beeld vanuit het geheugen veel minder goed op te roepen. Er overlijden jaarlijks meer dan 2500 diabetespatiënten, maar dat zien we niet in de krant verschijnen. We hebben er geen plaatje bij. ‘Zo’n risico zijn we dan ook geneigd te onderschatten.’
Tot slot zijn we ook nog geneigd om onze risico-inschatting te versimpelen. ‘Bij COVID-19 bijvoorbeeld weten we dat ouderen relatief veel kans hebben om aan een infectie te overlijden, terwijl jongeren weinig risico lopen als ze besmet raken’, legt Van Dijk uit. ‘In ons hoofd versimpelen we dat tot een zwart-wit-situatie: ouderen gaan bijna zeker dood aan COVID-19, jongeren hebben daar geen enkele kans op. Terwijl er in werkelijkheid niet alléén maar ouderen aan overlijden, en er aan de andere kant ook zat ouderen zijn die een infectie wél overleven.’

Hoe kun je nu zorgen dat je beter wordt in risico-inschatting? ‘Er is eigenlijk maar één manier: verdiep je in de feiten, onderzoek wat de experts erover zeggen’, antwoordt Van Dijk. ‘Het internet is daarbij heel behulpzaam. Zolang je je tenminste op betrouwbare websites baseert en niet belandt bij complottheorieën.’

 

 

[KADER] De een is de ander niet

Hoe groot mensen bepaalde kansen inschatten, heeft enerzijds te maken met kennis – een luchtvaartexpert weet ten slotte beter hoe groot de kans op een vliegramp nu werkelijk is – maar ook met persoonlijkheid. Sommige mensen zijn van nature meer bereid om risico’s te nemen en anderen zien altijd beren op de weg. Dat zal deels door erfelijke aanleg bepaald worden en deels door omgevingsfactoren, oftewel hoe je bent opgegroeid. Het kan trouwens ook verschillen van gebied tot gebied: misschien neem je heel makkelijk risico’s in het casino, maar niet als het gaat om je gezondheid.
Een bijzondere categorie vormen mensen die geloven in complottheorieën. Vaak hangen die niet één, maar meteen meerdere complottheorieën aan. ‘Bij complotten draait het meestal om zaken die heel grote gevolgen hebben’, zegt prof. Eric van Dijk. ‘Soms bestaat daarvoor een kleine oorzaak, maar dat is dan moeilijk te verkroppen. Zulke grote gevolgen moeten ook een grote oorzaak hebben, dat kan niet puur door toeval zo gelopen zijn. Zo kan iemand zeggen: de COVID-19-pandemie met gigantische gevolgen is ontstaan doordat het virus toevallig oversprong van een vleermuis? Dat is mij te simpel, daar moet meer achter zitten.’
Uit onderzoek blijkt dat angstige mensen eerder in complotten geloven. Datzelfde geldt voor mensen die weinig gevoel van controle over hun leefomstandigheden hebben, die het gevoel van grip op hun leven verloren hebben. Juist dan is het veel aantrekkelijker om in complottheorieën te geloven die verklaringen bieden voor hoe de wereld in elkaar zit, dan om het gevoel te hebben dat alles als los zand aan elkaar hangt.

 

[KADER] Veilig dichtbij

Als ik ’s avonds laat alleen terugfiets van het centrum naar de buitenwijk waar ik woon, voel ik me vaak licht gespannen. Ik ben een volwassen vrouw, maar toch voelt het alsof ik een risico neem. Gelukkig verdwijnt mijn angstige gevoel allang vóórdat ik thuiskom, namelijk zodra ik in mijn eigen wijk beland. Raar eigenlijk, want het is daar niet per se veiliger dan elders. Maar volgens het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid is mijn gevoel goed verklaarbaar. Als ik de veiligheid van mijn eigen buurt moet inschatten, dan baseer ik me op mijn eigen ervaringen. En die zijn positief. Bevind ik me in een minder bekende buurt, dan moet ik me behelpen met kennis van derden – in praktijk: uit de media. En laten die media nou vooral berichten over het afwijkende en abnormale… Geen wonder dat ik me daar wat angstiger voel.

 

[KADER] Big brother is watching you

Vlak na de terroristische aanslagen op metro’s in Brussel liepen op de grote Nederlandse treinstations extra politieagenten rond. Een veilig gevoel: mocht er iemand met slechte bedoelingen rondlopen, dan kan zo’n agent hopelijk op tijd ingrijpen. Aan de andere kant maakt de aanblik van stilzwijgende mannen die rondlopen met grote geweren ook bang. Niet alleen vanwege die gevaarlijke geweren, maar ook omdat je je afvraagt: is het hier zó gevaarlijk dat dat nodig is?!
Bij cameratoezicht gold ooit hetzelfde. Inmiddels hangen er in Nederland meer dan 1 miljoen beveiligingscamera’s (van overheid, bedrijven en particulieren). Daar schrikken mensen dus niet meer van. Maar maakt cameratoezicht het ook echt veiliger op straat? ‘Camera’s hebben zeker effect, al is nog niet goed uitgezocht hoeveel’, antwoordt Rodney Haan (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid). ‘Voor positieve effecten moet wel aan bepaalde voorwaarden voldaan worden. Zo moet er snelle opvolging zijn, want achteraf heb je er weinig aan. Zelfs met de beste camera’s is het namelijk lastig een signalement vast te stellen, zoals je bij Opsporing Verzocht kunt zien. Verder is cameratoezicht alléén nooit voldoende om een plek veiliger te maken. Je moet ook zorgen voor meer toezichthouders op straat en een schone en hele leefomgeving. Het openbare groen moet bijvoorbeeld worden bijgehouden, zodat er geen hoge heggen staan.’
Cameratoezicht kan soms ook schijnveiligheid veroorzaken. ‘Stel, je fiets is gestolen bij het station en er hing een camera. Kun je dan met de opname de dief vinden? Waarschijnlijk niet. Ten eerste mag de politie de beelden alleen bekijken met toestemming van de officier van justitie, en verder gaat niemand urenlang zitten turen naar die beelden. Daar is simpelweg geen capaciteit voor.’

 

[KADER] We voelen ons veiliger – en terecht

Uit de Veiligheidsmonitor, een grote steekproef die regelmatig wordt uitgevoerd door het CBS, blijkt dat Nederlanders zich sinds 2005 in het algemeen steeds minder onveilig zijn gaan voelen. De onveiligheidsgevoelens zijn sinds dat jaar met 34% gedaald. Als het gaat om criminaliteit is dat ook meer dan terecht. Het aantal slachtoffers van criminaliteit nam sinds 2005 namelijk af met maar liefst 50%! Hoewel nog steeds veel mensen geloven dat de criminaliteit in Nederland alleen maar toeneemt, is dat dus niet het geval. In 2019 was 14% van de Nederlanders slachtoffer van traditionele criminaliteit (dus exclusief internetcriminaliteit). Dat klinkt misschien schrikbarend hoog, maar hier zitten heel veel relatief lichte misdrijven tussen zoals fietsendiefstal of autoschade door vandalisme.

[KADER] Schijnveiligheid

In 2020 stond het begrip ‘schijnveiligheid’ centraal in de discussie over het al dan niet verplicht stellen van mondkapjes ter bestrijding van de COVID-19-pandemie. Waar veel landen de mondkapjes in alle publieke ruimten verplicht stellen, geldt dat in Nederland op het moment van schrijven alleen nog in het openbaar vervoer en plaatselijk in Rotterdam en Amsterdam.
Er wordt getwijfeld of niet-medische mondkapjes überhaupt wel helpen om overdracht van het virus te voorkomen. Sommigen beweren dat het op- en afzetten van de maskers de kans op besmetting juist vergroot. En anderen vrezen dat mensen de andere regels – handen wassen, anderhalve meter afstand houden – aan hun laars lappen als ze zich eenmaal beschermd wanen door een mondkapje. Hoe zit het nu echt?
Het lijkt er in ieder geval niet op dat het op- en afzetten van mondkapjes de kans op besmetting vergroot. Als het gaat om overdracht van het virus lijken mondkapjes enige bescherming te bieden, al zijn de deskundigen het daarover niet met elkaar eens. Het lijkt er ook niet op dat mensen zich minder goed aan andere regels houden als ze een mondkapje dragen, hoewel dat niet met zekerheid gezegd kan worden. Met andere woorden: we weten het allemaal nog niet echt.

Verschenen in Radar+, najaar 2020