Na een ziekenhuisopname vanwege coronaire hartziekte zijn veel patiënten bereid om aan hun leefstijl te werken. Hoe kun je als zorgverlener de kans op succes vergroten? Dr. Marjolein Snaterse, onderzoeker op het gebied van secundaire preventie voor patiënten met hartziekten, deelt haar inzichten.
tekst: Diana de Veld
Veel patiënten die vanwege een hartinfarct in het ziekenhuis belanden of die een coronaire revascularisatie moeten ondergaan, hebben bijna allemaal een of meer leefstijlrisicofactoren. Secundaire preventie is essentieel om verdere problemen te voorkomen. ‘Patiënten denken zelf vaak dat de behandeling die ze in het ziekenhuis krijgen, zoals een stent of bypass, hét middel is om hun gezondheid te herstellen’, zegt Marjolein Snaterse (Amsterdam UMC), postdoc-onderzoeker secundaire preventie voor patiënten met hartziekten. ‘Maar dat is natuurlijk niet zo. Atherosclerose is een chronisch ziekteproces, waarvoor levenslange medicatie en een gezonde leefstijl nodig zijn. Dát is de eigenlijke behandeling, en dat moeten we duidelijk uitleggen aan patiënten.’
Onderzoek naar effectieve leefstijlprogramma’s
Snaterse promoveerde in 2018 op de multicenter RESPONSE-2-trial naar effectieve leefstijlinterventies voor secundaire preventie bij hart- en vaatziekten. Er deden 824 patiënten mee die opgenomen waren geweest vanwege een acuut hartinfarct of instabiele angina pectoris (post-ACS), of gepland waren voor een revascularisatieprocedure. De deelnemers werden verdeeld in een interventiegroep en een controlegroep. ‘Patiënten uit de interventiegroep mochten een jaar deelnemen aan een interventieprogramma’, licht Snaterse toe. ‘De controlegroep kreeg de gebruikelijke leefstijladviezen.’
Gebruik van bestaande programma’s
Bijzonder was dat studiedeelnemers zelf mochten kiezen aan welke leefstijlprogramma’s ze mee wilden doen: stoppen met roken, afvallen, meer bewegen of een combinatie van meerdere programma’s. ‘We weten dat autonomie de patiënt helpt om doelen te bereiken’, verklaart Snaterse. Ook bijzonder: de drie verschillende leefstijlprogramma’s bestonden al en werden commercieel aangeboden: WeightWatchers voor gewichtsverlies, de Philips DirectLife activity tracker voor meer beweging en telefonische coaching door Luchtsignaal voor stoppen met roken. Waarom deze partijen? ‘Leefstijlverandering is een intensief traject, dat is het makkelijkst vol te houden als het in je eigen leefomgeving kan. We wilden niet dat patiënten telkens naar het ziekenhuis hoefden te komen én we wilden gezonde leefstijl loskoppelen van ziek zijn en witte jassen. Daarnaast hoefden we nu de ziekenhuiszorg niet onnodig te belasten met extra afspraken en controles.’ Bijkomend voordeel was dat de commerciële programma’s bij gebleken geschiktheid direct konden worden ingezet.
Betrek partner bij leefstijlverandering
De resultaten na een jaar waren positief. ‘We spraken van succes als patiënten minimaal één leefstijlrisicofactor verbeterd hadden: dus als ze waren afgevallen, meer waren gaan bewegen of gestopt waren met roken. In de interventiegroep gold dat na een jaar voor 37%, in de controlegroep voor 26%. Als het gaat om leefstijlverandering is dat echt een groot verschil.’ Opvallend was dat het hebben van een partner in beide groepen het succespercentage verhoogde. ‘Binnen de gehele studiepopulatie wist 21% van de patiënten zonder partner versus 35% van die mét partner minstens één leefstijlrisicofactor te verbeteren. We probeerden die partner ook actief te betrekken bij het leefstijlprogramma.’ Waren er nog subgroepen bij wie het succespercentage afweek? ‘Daar was de studie niet op gepowerd’, antwoordt Snaterse. ‘Maar het lijkt erop dat ouderen meer succes boekten bij gewichtsverlies dan jongeren. Een hogere leeftijd mag geen reden zijn om geen leefstijlinterventies te starten.’
Gezonde keuzes stimuleren
Teleurstellend was dat het positieve effect na drie jaar verdwenen was. Toch kijkt Snaterse optimistisch naar de studie. ‘De interventies werken echt, maar het effect verdwijnt na het stoppen ervan. Dat is niet gek, want patiënten ervaren dan geen duwtjes in de goede richting meer.’ Moeten we dan richting permanente interventies? ‘Ik weet niet of dat haalbaar is. Beter zou het zijn als de overheid erkent dat maatschappelijke duwtjes nodig zijn, zonder dat dat betuttelend hoeft te zijn. Mensen kunnen keuzes om gezond te leven nu eenmaal niet helemaal zelfstandig maken. Als er in de supermarkt ongezonde snacks bij de kassa liggen en de appels zijn duur, dan maak je het mensen onnodig moeilijk. Als onderzoekers publiceerden wij in de Netherlands Heart Journal een oproep aan de regering om gezonde keuzes te vergemakkelijken.’
Therapietrouw
In vervolgonderzoek wil Snaterse meer ontdekken over de keuzes van patiënten en hoe zorgprofessionals de motivatie van patiënten voor de levenslange therapie kunnen verhogen. Ze spreek daarvoor onder meer intensief met patiënten. ‘Ik wil weten: wat is een goed moment voor een gesprek over medicijnen, wat vinden patiënten belangrijk om het medicijngebruik vol te houden?’ Daarnaast zet ze een groot onderzoek op waarin ze ook kijkt naar medicijngebruik vanwege een coronaire hartziekte. ‘Daarvoor gebruiken we ook vragenlijsten, met vragen als: in welke mate geloof je dat je medicijnen helpen? Wat waren redenen om te stoppen met de medicatie? Daarnaast willen we inzetten op communicatievaardigheden die therapietrouw verhogen.’ Snaterse blijft ook onderzoek doen naar effectieve leefstijlprogramma’s en welke componenten daarvan werken. ‘ Ik hoop dat het aanbod van evidence-based leefstijlprogramma’s voor secundaire preventie zal groeien, want op dit moment zijn er helaas nauwelijks bewezen effectieve leefstijlinterventies voor hartpatiënten’, besluit ze.
Tips voor secundaire preventie
– Maak gebruik van het ziekenhuismoment. ‘Een opname is een wake-upcall die patiënten erg kan motiveren. De helft van de rokers stopt zelfs op eigen houtje door zo’n gebeurtenis en houdt dat ook vol. Leg de patiënt daarom al tijdens de opname of vlak erna uit wat er is gebeurd en vertel dat secundaire preventie levenslang nodig blijft.’
– Dring leefstijlverandering niet op en veroordeel niet. ‘Je kunt bijvoorbeeld beter vragen of stoppen met roken voor iemand op dat moment bespreekbaar is. Als iemand liever wil afvallen of meer wil gaan bewegen, respecteer dat dan. Vraag ook na waar iemand zelf behoefte aan heeft. Als iemand weer wil kunnen voetballen met de kleinkinderen, dan is dat een mooi doel om naartoe te werken.’
– Blijf leefstijlrisicofactoren bij elk contactmoment bespreken. ‘Veronderstel niet automatisch dat dat patiënten het nu wel zullen weten. Herhaling blijft nodig. Misschien zag iemand het vorig jaar niet zitten om te stoppen met roken maar staat hij er nu wel voor open.’
– Maak medische streefwaarden concreet. ‘Zorgprofessionals weten precies wat er in de richtlijnen voor secundaire preventie staat, bijvoorbeeld over bloeddruk of BMI, maar communiceren de streefwaarden niet altijd expliciet naar patiënten.’
– Wijs mensen op het belang van ondersteuning. ‘Als patiënten zeggen: ik ga zelf wel afvallen, leg dan uit dat een hulpprogramma vanwege de monitoring en feedback bewezen efficiënter is. Laat patiënten vervolgens zelf kiezen of ze zo’n programma liever individueel of in een groep volgen, online, fysiek of telefonisch. Het één is niet per se beter dan het ander; het gaat erom wat het best bij iemand past.’
– Verwijs door als de patiënt daarvoor openstaat. ‘Zoek samen naar een passend programma in de buurt. Er bestaan platforms* die interventies bundelen, bijvoorbeeld via de vakverenigingen. In verschillende ziekenhuizen wordt ook geëxperimenteerd met leefstijlloketten die als brug fungeren.’
– Betrek de omgeving van de patiënt. ‘Vraag de partner mee naar een consult zodat die kan helpen de leefstijlverandering vol te houden. Patiënten zonder vaste partner zouden baat kunnen hebben bij een maatje, iemand die bijvoorbeeld mee gaat wandelen of boodschappen doen.’
– Investeer in een goede behandelrelatie. ‘Geef je patiënt het vertrouwen dat hij het kan en voorzie hem van genoeg kennis om zelf verstandige keuzes te kunnen maken. Met andere woorden: maak de patiënt competent en autonoom.’