Een nieuw gezicht bij het HECOVAN-team

Voor een eerdere uitgave van HEVAS Magazine interviewden we interventieradioloog prof. dr. Leo Schultze Kool (HECOVAN-team, Radboudumc) naar aanleiding van zijn pensionering. Schultze Kool vertelde toen over zijn opvolger, interventieradioloog Jan Jaap Janssen, die hij volop aan het inwerken was. Hoog tijd voor een wat uitgebreidere kennismaking met dit nieuwe gezicht.

Tekst: Diana de Veld

Jan Jaap Janssen werd geboren in 1988 en is daarmee waarschijnlijk een van de jongste interventieradiologen in Nederland. Toch lag het niet direct in de lijn der verwachting dat hij voor dit beroep zou kiezen. “Toen ik nog geneeskunde studeerde wilde ik eigenlijk van alles, maar vooral géén radioloog worden”, vertelt hij. “Plaatjes kijken, dat is saai, dacht ik. Dan liever traumachirurgie – veel actie!” Dat hij toch de interventieradiologie in ging, was indirect te danken aan zijn vader. “Die was namelijk tot aan zijn pensionering interventieradioloog”, licht Janssen toe. “En ik vond dat ik het thuis niet kon maken om de radiologie af te schieten zonder op z’n minst een coschap in de radiologie te hebben geprobeerd.” Aldus geschiedde – en Janssen was verkocht. Zou het dan in de genen zitten? “Ik denk het eigenlijk wel”, antwoordt Janssen. “Als radioloog moet je analytisch zijn en al conclusies trekken terwijl je naar een beeld kijkt, zodat je gericht verder kunt zoeken. Dat moet je in je hebben. Je moet ook graag met anderen samenwerken. Het is bijvoorbeeld belangrijk om actief mee te denken met de aanvrager van een scan: waar twijfelt hij over en waar moet ik dan op letten? Hoe kan ik de scan het best uitvoeren om de vraag te beantwoorden?” Als interventieradioloog moet je daarnaast ook handig zijn om de ingrepen goed te kunnen uitvoeren, zegt Janssen. “En je moet van patiënten houden. Je komt letterlijk en figuurlijk heel dichtbij mensen en je treft iemand op z’n kwetsbaarst. Daar moet je oog voor hebben.”

Belang van patiëntencontact

Voor het contact met patiënten komt binnen de interventieradiologie steeds meer aandacht, weet Janssen. “Niet alleen bij patiënten met vaatmalformaties maar bij de hele patiëntenpopulatie. We willen patiënten tegenwoordig bijvoorbeeld vooraf ontmoeten op de poli. Het is niet meer van deze tijd als mensen pas op de operatiekamer de interventieradioloog treffen, en bovendien kun je als interventieradioloog het beste zelf uitleggen hoe de procedure verloopt. Ook het inschatten van complicatierisico’s en de afweging om al dan niet te behandelen, samen met de patiënt, zijn echt taken voor de interventieradioloog.” Maar ook ná de behandeling vindt Janssen het heel belangrijk om patiënten te zien. “Dan pas zie je het effect van de behandeling en hoor je in hoeverre dat de patiënt geholpen heeft. Dat is belangrijke feedback waar je als behandelaar veel van leert.” Voor behandeling van vaatmalformaties geldt dat nog sterker dan voor andere ziektebeelden, merkt Janssen op. “Eventuele complicaties komen daar vaak pas na een paar dagen in beeld, zoals meer pijn of een wondje. Dat kan een teken zijn dat je te sterk behandeld hebt. Als iemand anders die poli doet, dan krijg je als interventieradioloog nooit de terugkoppeling dat het te veel was.”

Naar Nijmegen

Hoe kwam Janssen in het Radboudumc terecht? “Van oorsprong ben ik een Fries – en zo voel ik me ook, al ben ik niet Friestalig opgevoed. Ik studeerde in Groningen en volgde mijn opleiding tot radioloog in Amsterdam, omdat ik gehoord had dat de opleiding daar goed was. Na een fellowship in de interventieradiologie kwam ik in aanraking met professor Schultze Kool. Ik wilde graag met hem bespreken wat bij mij paste als persoon, ook omdat hij uit een andere regio afkomstig was. Leo kreeg een glinstering in zijn ogen, want hij had nog geen opvolger. Ik mocht bij hem meelopen en van het een kwam het ander.” Dat Janssens vrouw uit de buurt van Nijmegen komt, speelde ook mee bij zijn verhuizing naar die regio. “We hebben een dochtertje van 1. Het is geweldig om te zien wat ze allemaal doet en leert. Maar het maakt het wel extra confronterend om in het ziekenhuis zieke kinderen te zien.” Is zijn vader verheugd dat Janssen toch in zijn voetsporen getreden is? “Mijn ouders hebben me nooit gepusht, maar ze vinden het superleuk”, antwoordt hij. “Als mijn vader op bezoek is, bladert hij vaak even in een boek om iets op te zoeken, of we bespreken hoe we in een bepaalde situatie zouden handelen. Grappig is dat we nog één maand tegelijk in hetzelfde ziekenhuis hebben gewerkt – hij als interventieradioloog en ik op de eerste hulp, in een tijdelijke baan. Ik heb hem toen een paar keer tijdens mijn dienst moeten bellen of hij een echo wilde komen maken bij een patiënt.”

Vaatmalformaties

Inmiddels houdt Janssen zich zo’n 60-70% van de tijd bezig met vaatmalformaties. “Ik voer 1,5 dag poli per week, waarvan één dagdeel fysiek en twee dagdelen telefonisch. Daarnaast voer ik 1,5 dag per week behandelingen uit, waarbij Leo tot 1 november 2021 op de woensdagochtend meestal aanwezig is om met me te sparren”, vertelt Janssen. “Op vrijdagochtend ten slotte probeer ik zo vaak als mogelijk de kinderchirurgen te ondersteunen op het gebied van vaatmalformaties. De rest van mijn tijd vul ik met vasculaire procedures zoals dotteren en af en toe een galweginterventie.”

Janssen is bij het HECOVAN-team de enige interventieradioloog die getraind is om alle mogelijke vaatmalformaties te behandelen. “Er is wel één collega die door Leo is opgeleid om veneuze malformaties te behandelen, dus die kan daarvoor bijspringen als dat nodig is. En momenteel kan Leo zelf nog invallen mocht ik uitvallen. Maar de situatie is inderdaad wankel – als ik ziek word, kan ik niet zomaar vervangen worden.” Samen met zijn collega’s zoekt Janssen hier nu een oplossing voor.

Voorkeur voor alcohol

Janssen behandelt vaatmalformaties op dezelfde manier als zijn voorganger: bij voorkeur met alcohol. “Ik heb zestien maanden één-op-één met hem meegelopen en deed alle procedures onder zijn directe supervisie”, verklaart hij. “Waar mogelijk gebruik ik alcohol en als dat niet mogelijk is minder agressieve middelen als foam en bleomycine. Met name voor arterioveneuze malformaties vindt ik alcohol hét beste middel, mits in goede handen. Minder krachtige middelen doen niets bij arterioveneuze malformaties. Het dichtlijmen van deze malformaties kan wel resultaat geven, maar te vaak belanden de middelen op de verkeerde plek. Dan worden slagaderen op een te vroeg punt afgesloten, waardoor wondgebieden kunnen ontstaan en de arterioveneuze malformatie zelf niet verholpen wordt. Het lichaam maakt dan namelijk na verloop van tijd vanzelf nieuwe bloedvaatjes aan die uitlopen op de malformatie.”

Ook de gevolgen van verkeerd gebruik van alcohol kunnen desastreus zijn, merkt Janssen op. “Je moet er absoluut uitgebreid voor getraind worden. Je kunt dat niet leren door op een congres wat vragen te stellen of ergens een week mee te lopen. Dat is ook precies waarom ik zo lang met Leo meeliep.” Het lastigste van de procedure is de vertraagde uitwerking. “Het concept is dat je de vaatjes met de alcohol beschadigt, waardoor ze dichtgaan. De schade ontstaat direct maar het sluiten niet. Dat kan tien minuten duren, maar ook een paar dagen. Je krijgt dus geen directe feedback op wat je doet. Je moet er gevoel voor krijgen: hoe doe je genoeg en hoe voorkom je dat je te veel geeft, wat tot complicaties kan leiden? Dat leer je alleen door het vaak te doen, in ons geval binnen een meester-gezelsysteem.”

Nieuwe medicijnen

Is de plaats van de interventieradiologie bij de behandeling van vaatmalformaties veranderd door de komst van nieuwe therapieën? “Dat denk ik wel”, antwoordt Janssen. “Vroeger bestond de behandeling grotendeels uit chirurgie en radiologische interventies, maar met de komst van medicamenten krijgen die behandelingen een meer ondersteunende rol. En er zullen vast nog meer nieuwe medicijnen ontwikkeld worden, waardoor die verschuiving de komende jaren waarschijnlijk doorzet.” Voor kleinere afwijkingen verwacht Janssen echter niet dat medicijnen de belangrijkste behandeling gaan vormen. “Die wil je liever lokaal behandelen, medicijnen kunnen tenslotte ook bijwerkingen hebben.”

De HECOVAN-groep is druk bezig om het gebruik van sirolimus, alpelisib en trametinib in te voeren. “Dat doen we samen met een collega van de afdeling vasculaire geneeskunde, die een hele poli wijdt aan onze volwassen patiënten die medicamenteuze behandeling overwegen. Zij beschikt over de specifieke kennis om deze mensen te begeleiden. Daarnaast schrijft ze soms ook een onderhoudsdosering met bloedverdunners voor. Dat doet ze bij patiënten met veneuze malformaties die veel last hebben van aderontstekingen door bloedstolsels. Sommige mensen hebben daar slechts een beetje profijt van, anderen ervaren echt een spectaculaire verbetering.” Dat de interventieradiologie een kleinere plaats gaat innemen bij de behandeling van vaatmalformaties, spijt Janssen echter niet. “Voor patiënten betekenen de nieuwe therapieën goed nieuws, en daar gaat het om.”