Hoeveel moet een mens drinken?

Afgelopen winter werd mijn oom van 85 opgenomen in het ziekenhuis. Hij had griep, maar vooral ook een te laag natriumgehalte in zijn bloed. Dat gehalte is gekoppeld aan je zoutinname (de scheikundige naam voor zout is natriumchloride). Als oude mensen erg weinig eten – zoals mijn oom deed, omdat hij ziek was – dan krijgen ze weinig zout binnen. Als ze intussen wél heel veel vocht blijven drinken, tegen heug en meug omdat het moet, dan plassen ze veel zout uit en kan het natriumgehalte in hun bloed te laag worden. In zo’n geval krijg je last van duizeligheid, je loopt meer risico om te vallen, je kunt er verward en zelfs depressief van worden. Best heftig dus. En dat meestal door goede bedoelingen. Want: genoeg drinken hoor! Anders droog je uit!

Mijn oom moest aan een infuus met een zoutoplossing en knapte uiteindelijk gelukkig weer op. Het was trouwens niet de eerste keer dat ik zo’n soort verhaal hoorde. Ook de schoonmoeder-op-leeftijd van een oud-collega, die bewust extreem zoutarm at maar wel veel vocht dronk, belandde in het ziekenhuis met te weinig natrium in het bloed, oftewel hyponatriëmie. Sterker nog: van alle 65-plussers die op de Spoedeisende Hulp belanden, heeft maar liefst 1 op de 3 problemen met de vochthuishouding, vertelde nefroloog prof. dr. Liffert Vogt me. En meestal gaat het dan om hyponatriëmie. Dus níet om een tekort aan vocht.

Ik vroeg Liffert voor Radar+ hoeveel vocht een mens elke dag dan wel moet drinken. Het Voedingscentrum zegt: anderhalf tot twee liter, maar volgens Liffert is dat nergens op gebaseerd. Een halve liter vocht – water, koffie, thee, sap, etc. – naast je eten is in principe genoeg, zo rekende hij voor. En verder moet je gewoon drinken als je dorst hebt. Bij gezonde mensen werkt dat prima. Je voelt dorst zodra het nodig is. Alleen bij heel jonge kinderen moet je actief zorgen dat ze genoeg drinken, en ook bij mensen die vanwege ouderdom of hersenproblemen een verstoorde dorstprikkel hebben. Maar voor het gros van de mensen geldt dus: het regelt zichzelf wel. Weer een zorg minder!

Weten hoe het nou precies zit? Lees hier mijn artikel. 

Steeds meer bijzienden – of toch niet?

Zo’n twaalf jaar geleden schreef ik voor KIJK en J/M voor ouders twee artikelen over bijziendheid. In KIJK heel uitgebreid, in J/M wat korter (want jonge ouders hebben geen tijd). De strekking van beide verhalen: steeds meer kinderen worden bijziend, en dat komt doordat ze te weinig buiten vertoeven en urenlang naar schermpjes zitten te turen. Daardoor groeien hun oogbollen te lang door. Die bijziende kinderen moeten vervolgens niet alleen een bril of contactlenzen dragen, maar als het echt uit de klauwen loopt hebben ze later óók nog eens meer kans om blind of slechtziend te worden. Met andere woorden: help, luid de alarmbellen!!!

Die boodschap heb ik sindsdien te pas en te onpas verkondigd. Op elke verjaardag, bij elk etentje, op letterlijk elke werkdag … nee, dat ook weer niet, maar vaker dan me achteraf bezien lief is. Ik vond het dan ook een heel boeiend fenomeen. (Vooral hoe ingenieus die lengtegroei van het oog geregeld is, lees meer onder het kopje Onscherp beeld in het KIJK-artikel).

Dus toen De Optometrist me dit jaar vroeg om een Noorse professor in de optometrie te interviewen over bijziendheid, riep ik direct en dolenthousiast: ja! En zo zat ik enkele weken later met haar te praten, in het Engels godzijdank, en gewoon via Teams. Het voelde overigens wel een beetje alsof ik in Noorwegen was, want via het raam van haar kantoor zag ik een besneeuwd landschap met een kerkje op een heuvel. Af en toe ploegden er warm aangeklede mensen voorbij.

Maar nu komt het: de Noorse hoogleraar vertelde me een heel ander verhaal! Bijziendheid (in medische terminologie: “myopie”) neemt in onze contreien helemaal niet toe, zei ze. Ja, in Azië wel, maar hier niet. Weten hoe het precies zit? Lees het op mijn website of bij De Optometrist.

PS ik hou voortaan mijn mond wel op verjaardagen

Slaapapneu en boezemfibrilleren

Deze week heb ik weer wat nieuwe artikelen op mijn website geplaatst. Eentje daarvan draait om boezemfibrilleren en slaapapneu – oftewel: nachtelijke ademstops die vaak (maar niet altijd!) gepaard gaan met snurken. Ik schreef het voor De Cardioloog, het blad waarvan ik sinds september freelance eindredacteur ben. (Op dit moment schrijf ik daar om die reden niet meer voor, maar dit stuk dateert nog van de zomer.)

Het is zo’n verhaal waarvan ik denk: dat moeten meer mensen weten. Kort samengevat: slaapapneu kan bijdragen aan het ontstaan van boezemfibrilleren oftewel atriumfibrilleren. Zeker bij mensen die vooral ‘s nachts last hebben van boezemfibrilleren, en ook als niet duidelijk is waarom iemand boezemfibrilleren heeft, kan het slim zijn om uit te zoeken of er misschien slaapapneu speelt. Vaak zijn mensen zich er helemaal niet van bewust dat ze ‘s nachts ademstops hebben, sterker nog: de meeste patiënten zijn ervan overtuigd dat ze daar beslist géén last van hebben. Door een nachtje met een speciaal meetinstrumentmonitor te slapen (tegenwoordig kan dat vaak thuis), valt de diagnose eenvoudig te stellen.

Het is trouwens een misvatting dat alleen dikke mensen last kunnen hebben van slaapapneu – overgewicht is weliswaar een belangrijke risicofactor, maar er bestaan ook slanke mensen met slaapapneu.

Slaapapneu is goed te behandelen. Bij patiënten met boezemfibrilleren maakt dat het ook makkelijker om het boezemfibrilleren te behandelen; soms is verdere behandeling daarvan zelfs niet meer nodig. Bijkomend voordeel van slaapapneubehandeling is dat patiënten zich vaak fitter voelen – ze slapen eindelijk goed door en zijn overdag dus minder moe. Daarnaast kan ernstige slaapapneu gevaarlijke ‘bijwerkingen’ hebben, nog een reden om veelvuldige ademstops serieus te nemen. Lees hier mijn artikel (geschreven voor cardiologen).

Meer artikelen lezen, bijvoorbeeld over water meten met je smartphone, chronische pijn of de impact van er anders uitzien? Zie www.dianadeveld.nl/artikelen

Je vindt het op Vinted

Bovenstaande door mij bedachte slogan heeft het helaas niet gehaald als kop bij Radar+ (en de reclamemakers voor Vinted zijn blijkbaar nooit op het idee gekomen, of ze vonden het niks). Maar dat neemt niet weg dat ik veel plezier beleefde aan mijn artikel over Vinted. Sowieso is het leuk om af en toe eens te schrijven over iets niet-medisch, en bovendien ben ik zelf enthousiast Vintie. En dan mocht ik óók nog eens een paar leuke mensen interviewen (van wie trouwens prachtige foto’s zijn gemaakt door Mark Uyl, maar die mag ik vanwege copyrights niet plaatsen op mijn site. Foto’s zien? Je vindt de Radar+ nog tot eind november in de winkel!).

Benieuwd naar mijn tips & trucs voor Vinted? Weten wat er nou zo leuk aan is? Je leest het allemaal hier!

Meer artikelen lezen? www.dianadeveld.nl/artikelen  

Sluiting van psychiatrische klinieken

Van marktwerking in de zorg ben ik nooit een fan geweest. Daarin ben ik zeker niet de enige: tot nu toe was iedereen die ik erover sprak tijdens een interview er op z’n minst heel kritisch over.

Zo sprak ik in juni van dit jaar voor het blad De Psychiater over de sluiting van enkele hoogspecialistische klinieken. Het gaat om klinieken waar patiënten met complexe problematiek samen wonen (al dan niet in deeltijd) en een intensieve behandeling ondergaan. Een deel van deze mensen kan nu nergens meer terecht voor zo’n behandeling, anderen moeten op een jarenlange wachtlijst. De woede en verbazing van de geïnterviewden over de sluitingen was voelbaar. ‘Je kunt mensen nog vele jaren ambulante zorg bieden die niet helpt, óf je kunt het in één keer goed doen’, zei een van de geïnterviewde psychiaters. ‘Wij behandelen meestal jonge mensen die daarna met weinig zorg toekunnen. Zij gaan studeren, werken, een gezin starten… Dat betaalt zich dubbel en dwars terug aan de maatschappij.’
Uiteindelijk heeft marktwerking in de zorg geleid tot de problemen, betoogde een andere geïnterviewde. ‘Verschillende gezondheidszorgeconomen constateren dat marktwerking prima werkt voor eenvoudige zorg, zoals staar- of knieoperaties, maar niet voor complexe. Maatschappelijk kwetsbare patiënten met meerdere problemen trekken in dit systeem aan het kortste eind.’

Hoewel ik over het algemeen liever over medisch-inhoudelijke onderwerpen schrijf, was dit absoluut een interessant en relevant onderwerp om me in te verdiepen. Ik hoop stiekem dat mijn artikel een klein beetje kan bijdragen aan meer aandacht voor dit onrecht.

Meer artikelen lezen? www.dianadeveld.nl/artikelen

In de keuken

In mijn vrije tijd sta ik graag in de keuken, rijkelijk voorzien van verse groenten en fruit uit mijn vaders moestuin. Maar in deze kop doel ik op een andere, spreekwoordelijke keuken: die waar je als buitenstaander soms een kijkje in mag nemen.

Verantwoording

Steeds meer geschreven media plaatsen bij hun artikelen een ‘trust nugget’ of ‘verantwoordingskader’. Daarin vertellen ze waarom ze dit artikel plaatsen, hoe het gemaakt is, met wie de journalist heeft gesproken, etc. Het doel van zo’n kader? Meer transparantie, met als gevolg hopelijk meer vertrouwen bij de lezer. Die kan dan tenslotte (beter) zelf nagaan of er geen verborgen agenda is en of het artikel wel objectief tot stand is gekomen.

Nou heb ik weinig trek om bij al mijn artikelen zo’n verantwoordingskader te schrijven. Mijn opdrachtgevers plaatsen zulke kaders vooralsnog ook niet in hun media. Maar misschien kan het geen kwaad om eens meer in het algemeen te beschrijven hoe ik werk.

Het begin

Elk artikel begint met een idee. Alleen is dat idee in de meeste gevallen niet van mij afkomstig. Het gros van mijn artikelen begint namelijk met een verzoek: meestal een mailtje (soms een belletje) van een opdrachtgever: Diana, wil jij een artikel schrijven over dit en dat onderzoek, of over deze nieuwe behandelmethode? Hoe die opdrachtgever aan het idee komt, wordt mij meestal niet expliciet gemeld – maar ik weet inmiddels wel ongeveer hoe het gaat.

Bij medische vakbladen bijvoorbeeld is er een redactieraad bestaande uit mensen uit het veld, zoals psychiaters of verpleegkundigen. Zij weten uit ervaring en via hun eigen kanalen (bijvoorbeeld vakverenigingen) wat er leeft en waar hun vakgenoten meer over willen lezen. De redactieraad komt eens in de zoveel tijd bij elkaar en vertelt dan aan de eindredacteur welke onderwerpen interessant zijn voor het blad, vaak al voorzien van namen van experts. De eindredacteur, die meestal zelf ook behoorlijk is ingevoerd in het vakgebied, pluist een onderwerp verder uit, polst de interviewkandidaten, maakt een briefing voor de journalist en benadert dan mij om het te schrijven (of iemand anders, ik hoef het gelukkig niet allemaal in mijn eentje te doen ;-)). Niet alleen medische vakbladen maar ook gedrukte/online media van (semi)publieke organisaties werken vaak met redactieraden. In andere gevallen bespreken de eigen medewerkers meestal intern wat er speelt in een organisatie en welke onderwerpen in de schijnwerpers moeten komen te staan.

Doet-ze-het-of-doet-ze-het-niet?

Of ik ‘ja’ zeg tegen een opdracht, hangt van een aantal dingen af. Ten eerste natuurlijk: heb ik tijd? Het antwoord vind ik in mijn to-do-list, waarin ik al mijn opdrachten en deadlines bijhoud. Ten tweede: ligt het onderwerp me? Het liefst schrijf ik over lekker medisch-inhoudelijke onderwerpen, maar human interest of opiniestukken vind ik ook prima (of top). Waar ik beslist niet blij van word, en waar ik ook niet goed in ben, zijn artikelen over beleid, organisatie, kwaliteitsbewaking, protocollen etc. Het is lastig schrijven over onderwerpen die je zelf slaapverwekkend vindt. Congresverslagen laat ik standaard aan me voorbij gaan, want ik word ongelukkig van lange dagen passief luisteren naar allerlei praatjes in ijskoude zalen vol mensen die elkaar wel kennen maar mij niet. En ten slotte zeg ik standaard ‘nee’ tegen gesponsorde verhalen, dus ook tegen artikelen in gesponsorde bijlagen. Ik heb simpelweg geen zin in bemoeienis van bedrijven, hoe mild die bemoeienis misschien ook is.

Eigen ideeën

Zoals gezegd bedenk ik de onderwerpen voor mijn artikelen meestal niet zelf, maar journalisten die vooral voor publieksbladen of kranten schrijven doen dat vaak wel. Ze vragen de redactie van een blad of er interesse is voor hun idee (‘pitchen’), en zo ja, dan gaan ze aan de slag.

Af en toe doe ik dat ook. Bijvoorbeeld voor het blad Radar+ en ook wel eens voor bijv. de KIJK of het AD. Zo’n idee ontstaat meestal doordat ik toevallig met een onderwerp in aanraking kom – ofwel in mijn eigen leven, ofwel doordat ik er voor vakbladen over schreef. Een paar voorbeelden: toen ik kinkhoest had, schreef ik daarover voor het AD (en moest ook zelf hoestend op de foto :-S). Dit voorjaar schreef ik een artikel over de mentale gevolgen van slechtziendheid voor Radar+ nadat ik daar eerst over geschreven had voor De Oogarts. Ook schreef ik eens voor het AD over een bepaalde hartaandoening die vaak niet herkend wordt bij vrouwen, nadat ik daar eerder over schreef voor De Cardioloog. En binnenkort verschijnt van mij een verhaal over Vinted in Radar+, omdat ik zelf graag (ver)koop op Vinted 🙂

Omdat ik genoeg te doen heb, voel ik me meestal niet geroepen om actief ideeën voor artikelen te bedenken. Maar soms merk ik dat ergens misverstanden over bestaan (bijvoorbeeld over vitamine D), of ik ontdek iets waar ik nog nooit van gehoord had maar dat me wel relevant lijkt voor anderen (bijvoorbeeld hoe bijziendheid ontstaat, artikel voor KIJK). Dan wil ik daar graag meer ruchtbaarheid aan geven.

Aan de slag

Als de opdracht eenmaal bevestigd is, ga ik aan de slag. De briefing van de eindredacteur kan pagina’s lang zijn, inclusief allerlei mogelijke interviewvragen. Maar er zijn ook briefings die bestaan uit welgeteld één zinnetje. Ik benader de interviewkandidaten voor een afspraak en ga zelf alvast online op onderzoek uit. Als het een onderwerp is waar ik weinig vanaf weet, verdiep ik me eerst in de basis, zodat ik straks tijdens het interview enigszins weet waar het over gaat. Als er daarbij nieuwe vragen in me opkomen, noteer ik die om tijdens het interview te stellen.

Na het interview (of de interviews, vaak gaat het om meerdere mensen, soms trouwens ook meerdere tegelijkertijd) schrijf ik het artikel. Dat stuur ik naar de geïnterviewde(n) zodat ze kunnen meelezen en corrigeren waar nodig, en daarna gaat het naar de eindredacteur. Veel geïnterviewden zijn bang dat ze het artikel niet meer te zien krijgen en dat hun woorden dan verkeerd overkomen, of dat ze fout geciteerd worden. Vaak heeft dat te maken met eerdere negatieve ervaringen met journalisten (met name bij dagbladen is er niet altijd tijd voor correctierondes). Ik kan ze dan geruststellen: ik vind het juist fijn als iemand meeleest, want ik wil graag dat mijn artikel strookt met de werkelijkheid (al is het natuurlijk wel jammer als de geïnterviewde uit angst voor negatieve reacties de scherpe kantjes van eerdere uitspraken af wil schaven). Het enige is de deadline: de geïnterviewde moet wel reageren vóórdat het te laat is. Regelmatig moet ik er nog een herinneringsmailtje achteraan sturen.

Kous af

Het gecorrigeerde artikel gaat naar de eindredacteur, soms komt die dan nog met vragen of opmerkingen (eventueel gevoed door de redactieraad). Als het gaat om onduidelijkheden in de tekst, kan ik dat in principe zelf wel oplossen. Maar bij inhoudelijke (vervolg)vragen moet ik de geïnterviewde weer opnieuw benaderen, meestal per mail. Als wij er onderling uit zijn wat de beste formulering is, gaat het artikel opnieuw naar de eindredacteur en daarmee is de kous voor mij af.

Opereren moet veel groener

De Groningse kunstenares Maria Koijck maakte een filmpje van het afval van één enkele operatie: haar eigen borstoperatie. Je moet maar op het idee komen! En dan heeft ze het ook nog eens heel mooi gedaan. Indrukwekkend hoe ongelofelijk veel spullen er in zo’n OK aan te pas komen. Grotendeels wegwerpspullen. ‘Eind jaren negentig was maar een paar procent van de spullen op de OK disposable; nu gaat het om 50 tot 60%’, vertelde chirurg prof. Jeroen Meijerink me tijdens een interview voor Oncologie Up-to-date. Hij wil OK’s dolgraag vergroenen, en met goede redenen: het OK-complex van een ziekenhuis verbruikt zo’n 35% van alle medische voorraden, slurpt energie en genereert gigantisch veel specifiek ziekenhuisafval. Dat afval mag wegens infectiegevaar niet zomaar in de afvalcontainer, en het mag óók niet gerecycled worden. Dus wordt al het ziekenhuisafval naar Dordrecht gereden en verbrand. Lekker dan.

Ritje om de aarde

En dan zijn er nog de anesthesiegassen en -dampen. Natuurlijk wil je niet dat een patiënt iets meekrijgt van zijn operatie, dus die moet onder zeil. Maar helaas zijn anesthesiegassen supersterke broeikasgassen. Na een operatie vliegen ze meestal rechtstreeks de atmosfeer in. Lachgas is bijvoorbeeld een 289 keer zo sterk broeikasgas als CO2, sevofluraan 440x zo sterk en desfluraan zelfs 6810x!!! Voor de ‘broeikasprijs’ van één kilogram desfluraan kun je makkelijk een rondje om de aarde rijden in een BMW S3 Touring, berekende ik op basis van de CO2-uitstoot van die auto. (Ik koos de BMW S3 Touring omdat dat me een typische artsenauto leek maar daar bleek ik me later in te hebben vergist – ik had een Volvo moeten nemen.) In ieder geval: reden genoeg om iets te doen aan die anesthesiegassen. Bijvoorbeeld minder ervan gebruiken; niet de ergste soort kiezen, afvangen en hergebruiken. In het artikel voor Oncologie Up-to-date geeft Meijerink nog veel meer tips om OK’s te vergroenen. Je leest het hier.

Meer dan NS en Tata Steel

Oh ja, en mocht je je afvragen: is de zorg nou echt de uitgelezen plek om duurzaam te gaan zitten doen? Daar moeten we toch vooral bezig zijn met mensen beter maken? Meijerink kwam met een tegenvraag: ‘Als je mensen beter wilt maken, is het dan niet raar om tegelijk bij te dragen aan klimaatverandering en milieuvervuiling? Want daarmee veroorzaak je tenslotte enorme schade, óók aan mensen. De zorgsector stoot in Nederland meer CO2 uit dan NS en Tata Steel bij elkaar. Het wordt tijd dat onze ogen opengaan.’

Meer artikelen lezen? www.dianadeveld.nl/artikelen

Kieskeurig

‘Kijk haar kieskeurig zijn’, zei mijn jongste dochter deze week. Ze zat aan de eettafel en zag door het raam onze poes buiten zitten wachten. ‘Ze vindt de deur niet ver genoeg openstaan’, vervolgde ze. Het is waar, Mocca laat als het even kan haar slaven (ons) de deur voor haar openen. Alleen als het echt niet anders kan, neemt ze het kattenluikje. En blijkbaar is zelfs een wegens zomerhitte halfgeopende achterdeur niet goed genoeg.

Ik vond de zin ‘Kijk haar kieskeurig zijn’ wel iets poëtisch hebben en maakte er een gedichtje van.

Esmeralda

Kijk haar kieskeurig zijn.

Haar vork bevoelt één erwt

van de vele op haar bord.

 

Ze toetst de vering: stevig? ja:

al dente, mooie glans –

maar bolvormigheid ontbreekt.

 

De vork verspringt

van erwt naar erwt, een dans

die hups lijkt, maar verdoemt.

 

Nog twintig erwten wachten daar

en smachten naar haar zoen.

Dan mag er één haar lippen langs.

Haar ogen worden groen.

 

Niet onze kat!
Niet onze kat

Zwart uitgeslagen kunstgebit

Sinds kort schrijf ik ook voor Nursing, een prachtig magazine voor verpleegkundigen. Het grappige is dat je je door zo’n nieuwe opdrachtgever weer in heel nieuwe onderwerpen verdiept. Mijn eerste artikel ging bijvoorbeeld over mondzorg bij kwetsbare ouderen. Wie wist al dat je een gebitsprothese (‘kunstgebit’) juist níet in water moet bewaren, maar gewoon droog? Ik niet! Droog bewaren voorkomt de groei van bacteriën en schimmels. De anekdote over een man die zijn inmiddels zwart uitgeslagen kunstgebit al dertig jaar lang elke nacht in HETZELFDE glaasje water bleek te bewaren, heeft het artikel niet gehaald.
Ook nieuw voor mij was dat kunstgebitten poreus worden van tandpasta en bruistabletten, waardoor er juist méér vuil aan hecht. Steradent kan maar beter opdoeken. Gelukkig heb ik mijn eigen tanden nog – iets wat trouwens ook voor steeds meer ouderen geldt (nee, daar reken ik mijzelf met mijn 47 jaar nog net niet toe). Zelfs een deel van de negentigplussers heeft tegenwoordig nog een eigen gebit, vertelde een van de geïnterviewden me. Goed nieuws voor hun welbevinden, maar niet voor hun mondgezondheid: die blijkt juist beter te zijn met een gebitsprothese. Verder leerde ik onder meer dat veel ziekten en medicijnen de mondgezondheid aantasten, wat extra zorgelijk is omdat problemen met het gebit en tandvlees ook weer tot andere gezondheidsproblemen kunnen leiden.

Mijn tweede verhaal voor Nursing ging over compleet iets anders: discriminatie van patiënten, en met name hoe je (onbewuste) discriminatie kunt voorkomen. Dat discriminatie in de zorg ook in Nederland voorkomt, is helaas een feit. Zo blijkt uit onderzoek dat darmkankerpatiënten met een Marokkaanse achtergrond minder vaak de juiste chemotherapie ontvangen dan patiënten zonder migratieachtergrond. Ongelofelijk toch? Maar vooral in de bejegening gaat veel mis, vaak onbewust. Een voorbeeld dat niet in het artikel terechtkwam, maar mij wel raakte: een vrouw die bloeddonor was en bij elk bezoek aan de bloedbank te horen kreeg: ‘Goh, je merkt aan jou helemaal niet dat je Turks bent!’ Dat was ongetwijfeld bedoeld als compliment, maar zij werd er boos en verdrietig van. Want de achterliggende gedachte was blijkbaar dat Turks zijn iets slechts is. Net zo’n lullig compliment dus om te krijgen als: ‘Goh, jij bent wel goed in wiskunde – voor een vrouw.’ Of: ‘Ik vind jou opvallend empathisch voor een man.’ Nou ja, you get the picture.
Verpleegkundigen willen natuurlijk goede zorg leveren aan ál hun patiënten – en daar biedt het artikel ook zes tips voor. Vooroordelen heeft iedereen, het is onmogelijk dat uit te bannen, maar je kunt wel je best doen om anderen daar zo min mogelijk onder te laten lijden.

Meer artikelen lezen? www.dianadeveld.nl/artikelen

De muis zonder olifantengeheugen

Het klinkt een beetje spooky: heel gericht bepaalde herinneringen uitschakelen. Ik zou ook eigenlijk niet gedacht hebben dat het mogelijk was, maar neurowetenschapper Michel van den Oever doet het gewoon. Bij muizen weliswaar, maar toch. Hij zorgt ervoor dat ze hun prettige herinneringen aan alcoholgebruik vergeten, waardoor ze minder hunkeren naar alcohol. (Lees hier hoe hij dat precies voor elkaar krijgt.)
De onderzoekers zijn niet van plan om bij mensen herinneringen te gaan uitschakelen, stelde Van den Oever me gerust tijdens het interview voor NWO. Althans, voorlopig niet. Ze hopen vooral inzichten te verkrijgen in de rol van het geheugen bij alcoholverslaving. De gebruikte methodes, die berusten op gentherapie, mág je ook niet zomaar toepassen bij mensen. Nog een tweede geruststelling voor wie het toch nog niet helemaal vertrouwt: de herinnering is maar zo’n twee tot drie uur uitgeschakeld; daarna komt die weer terug. Dat kun je van herinneringen die je kwijt bent dóór alcoholgebruik niet zeggen.

Meer artikelen lezen? www.dianadeveld.nl/artikelen