In mijn vrije tijd sta ik graag in de keuken, rijkelijk voorzien van verse groenten en fruit uit mijn vaders moestuin. Maar in deze kop doel ik op een andere, spreekwoordelijke keuken: die waar je als buitenstaander soms een kijkje in mag nemen.
Verantwoording
Steeds meer geschreven media plaatsen bij hun artikelen een ‘trust nugget’ of ‘verantwoordingskader’. Daarin vertellen ze waarom ze dit artikel plaatsen, hoe het gemaakt is, met wie de journalist heeft gesproken, etc. Het doel van zo’n kader? Meer transparantie, met als gevolg hopelijk meer vertrouwen bij de lezer. Die kan dan tenslotte (beter) zelf nagaan of er geen verborgen agenda is en of het artikel wel objectief tot stand is gekomen.
Nou heb ik weinig trek om bij al mijn artikelen zo’n verantwoordingskader te schrijven. Mijn opdrachtgevers plaatsen zulke kaders vooralsnog ook niet in hun media. Maar misschien kan het geen kwaad om eens meer in het algemeen te beschrijven hoe ik werk.
Het begin
Elk artikel begint met een idee. Alleen is dat idee in de meeste gevallen niet van mij afkomstig. Het gros van mijn artikelen begint namelijk met een verzoek: meestal een mailtje (soms een belletje) van een opdrachtgever: Diana, wil jij een artikel schrijven over dit en dat onderzoek, of over deze nieuwe behandelmethode? Hoe die opdrachtgever aan het idee komt, wordt mij meestal niet expliciet gemeld – maar ik weet inmiddels wel ongeveer hoe het gaat.
Bij medische vakbladen bijvoorbeeld is er een redactieraad bestaande uit mensen uit het veld, zoals psychiaters of verpleegkundigen. Zij weten uit ervaring en via hun eigen kanalen (bijvoorbeeld vakverenigingen) wat er leeft en waar hun vakgenoten meer over willen lezen. De redactieraad komt eens in de zoveel tijd bij elkaar en vertelt dan aan de eindredacteur welke onderwerpen interessant zijn voor het blad, vaak al voorzien van namen van experts. De eindredacteur, die meestal zelf ook behoorlijk is ingevoerd in het vakgebied, pluist een onderwerp verder uit, polst de interviewkandidaten, maakt een briefing voor de journalist en benadert dan mij om het te schrijven (of iemand anders, ik hoef het gelukkig niet allemaal in mijn eentje te doen ;-)). Niet alleen medische vakbladen maar ook gedrukte/online media van (semi)publieke organisaties werken vaak met redactieraden. In andere gevallen bespreken de eigen medewerkers meestal intern wat er speelt in een organisatie en welke onderwerpen in de schijnwerpers moeten komen te staan.
Doet-ze-het-of-doet-ze-het-niet?
Of ik ‘ja’ zeg tegen een opdracht, hangt van een aantal dingen af. Ten eerste natuurlijk: heb ik tijd? Het antwoord vind ik in mijn to-do-list, waarin ik al mijn opdrachten en deadlines bijhoud. Ten tweede: ligt het onderwerp me? Het liefst schrijf ik over lekker medisch-inhoudelijke onderwerpen, maar human interest of opiniestukken vind ik ook prima (of top). Waar ik beslist niet blij van word, en waar ik ook niet goed in ben, zijn artikelen over beleid, organisatie, kwaliteitsbewaking, protocollen etc. Het is lastig schrijven over onderwerpen die je zelf slaapverwekkend vindt. Congresverslagen laat ik standaard aan me voorbij gaan, want ik word ongelukkig van lange dagen passief luisteren naar allerlei praatjes in ijskoude zalen vol mensen die elkaar wel kennen maar mij niet. En ten slotte zeg ik standaard ‘nee’ tegen gesponsorde verhalen, dus ook tegen artikelen in gesponsorde bijlagen. Ik heb simpelweg geen zin in bemoeienis van bedrijven, hoe mild die bemoeienis misschien ook is.
Eigen ideeën
Zoals gezegd bedenk ik de onderwerpen voor mijn artikelen meestal niet zelf, maar journalisten die vooral voor publieksbladen of kranten schrijven doen dat vaak wel. Ze vragen de redactie van een blad of er interesse is voor hun idee (‘pitchen’), en zo ja, dan gaan ze aan de slag.
Af en toe doe ik dat ook. Bijvoorbeeld voor het blad Radar+ en ook wel eens voor bijv. de KIJK of het AD. Zo’n idee ontstaat meestal doordat ik toevallig met een onderwerp in aanraking kom – ofwel in mijn eigen leven, ofwel doordat ik er voor vakbladen over schreef. Een paar voorbeelden: toen ik kinkhoest had, schreef ik daarover voor het AD (en moest ook zelf hoestend op de foto :-S). Dit voorjaar schreef ik een artikel over de mentale gevolgen van slechtziendheid voor Radar+ nadat ik daar eerst over geschreven had voor De Oogarts. Ook schreef ik eens voor het AD over een bepaalde hartaandoening die vaak niet herkend wordt bij vrouwen, nadat ik daar eerder over schreef voor De Cardioloog. En binnenkort verschijnt van mij een verhaal over Vinted in Radar+, omdat ik zelf graag (ver)koop op Vinted 🙂
Omdat ik genoeg te doen heb, voel ik me meestal niet geroepen om actief ideeën voor artikelen te bedenken. Maar soms merk ik dat ergens misverstanden over bestaan (bijvoorbeeld over vitamine D), of ik ontdek iets waar ik nog nooit van gehoord had maar dat me wel relevant lijkt voor anderen (bijvoorbeeld hoe bijziendheid ontstaat, artikel voor KIJK). Dan wil ik daar graag meer ruchtbaarheid aan geven.
Aan de slag
Als de opdracht eenmaal bevestigd is, ga ik aan de slag. De briefing van de eindredacteur kan pagina’s lang zijn, inclusief allerlei mogelijke interviewvragen. Maar er zijn ook briefings die bestaan uit welgeteld één zinnetje. Ik benader de interviewkandidaten voor een afspraak en ga zelf alvast online op onderzoek uit. Als het een onderwerp is waar ik weinig vanaf weet, verdiep ik me eerst in de basis, zodat ik straks tijdens het interview enigszins weet waar het over gaat. Als er daarbij nieuwe vragen in me opkomen, noteer ik die om tijdens het interview te stellen.
Na het interview (of de interviews, vaak gaat het om meerdere mensen, soms trouwens ook meerdere tegelijkertijd) schrijf ik het artikel. Dat stuur ik naar de geïnterviewde(n) zodat ze kunnen meelezen en corrigeren waar nodig, en daarna gaat het naar de eindredacteur. Veel geïnterviewden zijn bang dat ze het artikel niet meer te zien krijgen en dat hun woorden dan verkeerd overkomen, of dat ze fout geciteerd worden. Vaak heeft dat te maken met eerdere negatieve ervaringen met journalisten (met name bij dagbladen is er niet altijd tijd voor correctierondes). Ik kan ze dan geruststellen: ik vind het juist fijn als iemand meeleest, want ik wil graag dat mijn artikel strookt met de werkelijkheid (al is het natuurlijk wel jammer als de geïnterviewde uit angst voor negatieve reacties de scherpe kantjes van eerdere uitspraken af wil schaven). Het enige is de deadline: de geïnterviewde moet wel reageren vóórdat het te laat is. Regelmatig moet ik er nog een herinneringsmailtje achteraan sturen.
Kous af
Het gecorrigeerde artikel gaat naar de eindredacteur, soms komt die dan nog met vragen of opmerkingen (eventueel gevoed door de redactieraad). Als het gaat om onduidelijkheden in de tekst, kan ik dat in principe zelf wel oplossen. Maar bij inhoudelijke (vervolg)vragen moet ik de geïnterviewde weer opnieuw benaderen, meestal per mail. Als wij er onderling uit zijn wat de beste formulering is, gaat het artikel opnieuw naar de eindredacteur en daarmee is de kous voor mij af.