Hoogbegaafdheid, zwakbegaafdheid, het gemiddelde IQ door de jaren heen – over intelligentie kun je makkelijk boeken vol schrijven. Hoewel, makkelijk… Het gaat om behoorlijk complexe materie en er is nog veel onduidelijk.
tekst: Diana de Veld
Wie ooit van plan was online een IQ-test te doen, weet dat dat best nog wel een dingetje kan zijn. Eerst is het een hele klus om een betrouwbare test te vinden. (Hint: IQ-testen afnemen is een vak!) Lukt dat uiteindelijk, dan ga je ervoor. Je wordt horendol van de vergelijkingen, cijferreeksen en figuren, maar je bijt door omdat je hoopt op een mooie score. Het liefst hoger dan 100, want dan ben je voortaan aantoonbaar slimmer dan gemiddeld.
De kans is groot dat die test dan meteen allemaal vragen oproept. Hoe meet je eigenlijk een IQ? Kun je dat wel in een score vangen? Hoe deden ze dat vroeger? Of nog meer back to basics: wat ís intelligentie eigenlijk? Worden we langzaamaan steeds slimmer met ons allen? En klopt het dat de kloof tussen slim en dom steeds groter wordt?
Meten is weten
De eerste intelligentietesten werden meer dan een eeuw geleden ontwikkeld om schoolkinderen op te sporen die wel wat extra begeleiding konden gebruiken. Aan de hand van deze testen ontdekte de Britse psycholoog en statisticus Charles Spearman (1863-1945) dat kinderen die goed zijn in het ene vak, vaak ook prima scoren op andere vakken. Zo zijn koters die uitblinken in taal vaak gemiddeld ook beter in bijvoorbeeld rekenen.
Dat bracht Spearman op de gedachte dat er wellicht zoiets bestaat als een algemene intelligentie, die je prestaties op alle mogelijke gebieden bepaalt; een soort onderliggend basistalent dat het niveau bepaalt van alles wat iemand kan. Hij noemde deze algemene intelligentie g, van general intelligence. Spearman onderkende dat iemand daarnaast extra vaardigheden kan hebben, bijvoorbeeld muzikaliteit. Volgens Spearman moest je g met specifieke testen kunnen meten. Daarbij zou het eindresultaat een optelsom zijn van de algemene intelligentie plus eventueel talenten voor specifieke onderdelen. Spearman voerde honderden testen uit bij kinderen en volwassenen om te onderzoeken of zijn theorie over g klopte. Je kon het zo gek niet bedenken of hij testte het: het onderscheiden van tinten grijs of toonhoogtes, geheugentaken, het uitstippelen van routes, je hand zo snel mogelijk heen en weer bewegen, het herkennen van voorwerpen op foto’s, woordenschat… Welke test hij mensen ook voorlegde, telkens opnieuw bleek dat wie goed was in het één, gemiddeld ook beter presteerde in het ander. En andersom, natuurlijk: mensen die er bij de ene test niet uitkwamen, scoorden op andere gebieden gemiddeld ook slechter.
Breinbreker
De aanname dat er een ‘basistalent voor alles’ bestaat, roept de vraag op of dat ook is aan te tonen in de hersenen. John Duncan, cognitief neurowetenschapper aan de Universiteit van Cambridge, denkt van wel. Hij gelooft dat g – tegenwoordig hebben we het vooral over het IQ, de ‘intelligentiequotiënt’ – vooral nestelt in de frontale en pariëtale kwab. In zijn boek How intelligence happens schrijft hij: “Met beeldvormende technieken zoals MRI kun je zien dat die hersengebieden actief zijn bij alle soorten testen. En bij testen die abstract denkvermogen vereisen, zijn ze nóg actiever.”
Er zijn meer aanwijzingen die naar deze hersengebieden wijzen. Bestudeer je bijvoorbeeld patiënten bij wie de frontale kwab is beschadigd, dan merk je op het eerste gezicht weinig aan hen: ze kunnen goed gesprekken voeren en hun kennis en emoties zijn intact. Toch kunnen ze geen complexe taken meer aan. Neem het verhaal van neurochirurg Wilder Penrose, die in de jaren dertig van de vorige eeuw zijn zus opereerde aan een tumor in de rechter frontale kwab. Na verwijdering van die kwab kon de vrouw, voorheen een uitstekende kok, geen diner meer bereiden voor haar gasten: alles liep in de keuken in het honderd en de vrouw raakte verward. Maar eenmaal aan tafel was ze weer even spraakzaam en onderhoudend als anders. De frontale kwab is blijkbaar essentieel voor het planmatig aanpakken van complexe taken: wat moet je doen? In welke volgorde? Hoe breng je orde aan in de chaos?
Kennen of kunnen
Mensen die veel kennis in huis hebben, worden vaak aangemerkt als slim. Maar parate kennis heeft weinig te maken met algemene intelligentie (g) – dat gaat meer over het vermogen om nieuwe problemen op te lossen.
Dit verschil lijkt sterk op het onderscheid dat psychologen maken tussen vloeiende en gekristalliseerde intelligentie. Vloeiende intelligentie lijkt het meest op g. Het zegt iets over je vermogen om snel en abstract te denken, bijvoorbeeld hoe goed en snel je patronen in cijferreeksen kunt ontdekken of logigrammen op kunt lossen. Gekristalliseerde intelligentie gaat meer over opgedane kennis – bijvoorbeeld kennis van het Latijn of van verschillende soorten bomen. Vloeiende intelligentie piekt op jongvolwassen leeftijd, terwijl gekristalliseerde kennis tot op hoge leeftijd kan blijven toenemen. Een IQ-test meet de vloeiende intelligentie, wat min of meer overeenkomt met g.
De hoogte van iemands IQ hangt onder meer af van zijn of haar erfelijke bagage. “Dat blijkt bijvoorbeeld uit tweeling-onderzoek, waarbij we eeneiige en twee-eiige tweelingen vergelijken”, vertelt biologisch psycholoog Conor Dolan van de Vrije Universiteit. Eeneiige tweelingen zijn genetisch identiek, terwijl twee-eiige tweelingen genetisch gezien evenveel op elkaar lijken als gewone broers en zussen. Eeneiige tweelingen lijken ook qua intelligentie meer op elkaar dan twee-eiige tweelingen. Dat wijst op een genetische invloed. Maar bij intelligentie zijn meer factoren betrokken dan alleen je genen. De manier waarop je ouders met je omgaan, je voeding, een stimulerende omgeving, lichamelijke gezondheid: het kan allemaal van invloed zijn, al weten we nog niet precies hoe. “Het móeten wel factoren zijn die in de vroegste jeugd spelen,” denkt Duncan, “want na het vijfde levensjaar blijft het IQ namelijk verrassend constant.”
Domme pech?
Sommige experts wijzen op een merkwaardig gevolg van de erfelijke component van het IQ, namelijk dat de meest succesvolle mensen in onze maatschappij generatie na generatie slimmer worden, terwijl de mensen in de lagere maatschappelijke regionen juist langzaam minder pienter worden. Soort zoekt immers soort; partners selecteren elkaar doorgaans sterker op intelligentie dan bijvoorbeeld op lengte, inkomen of haarkleur.
“Kinderen van slimme ouders zullen gemiddeld al slimmer zijn door erfelijke factoren, maar worden wellicht ook meer intellectueel gestimuleerd door hun ouders. Verder hebben intelligentere ouders vaak meer maatschappelijk succes. Daardoor krijgen hun kinderen vaak betere kansen: zo is er meer geld voor een goede school en voor hobby’s, krijgen ze gezonder te eten en groeien ze op in een meer stabiele omgeving”, zegt Dolan. Kinderen van slimme ouders hebben dus dubbel voordeel. En zijn je ouders toevallig wat minder intelligent, dan heb je juist dubbel pech.
Toch vreest Dolan geen gespleten maatschappij met een intelligente elite en een dommere onderklasse. “De succesfactoren liggen veel minder vast dan je zou denken. Ook heel slimme mensen presteren soms waardeloos in de maatschappij. En als je kijkt naar die erfelijkheid… Mijn collega prof. Danielle Posthuma onderzocht het DNA van 70.000 mensen en vond achttien genen die iets te maken hebben met intelligentie. Maar samen verklaren die slechts 5 procent van de spreiding in IQ.” Waarschijnlijk dragen veel meer genen bij aan je intelligentie. “Hoe meer het er zijn, hoe onwaarschijnlijker het is dat die gaan clusteren binnen een bepaald deel van de bevolking”, zegt Dolan. Gelukkig maar, want zo’n groeiende kloof tussen slim en dom zou niet bijdragen aan gelijke kansen voor iedereen.
Slimmer dan je ouders
Elke volgende generatie scoort gemiddeld iets hoger bij IQ-testen, zo blijkt. Worden we alsmaar slimmer?
Wie weleens een Wi-Fi-netwerk voor zijn of haar (groot)ouders heeft geïnstalleerd, kan zomaar denken slimmer te zijn dan de vorige generatie(s). Maar handigheid met digitale techniek zegt niets over je intelligentie. Wat wél iets zegt, is het feit dat de gemiddelde score bij IQ-testen die op dezelfde leeftijd worden uitgevoerd, behoorlijk is gestegen.
Of eigenlijk is het precies andersom: de normering van IQ-testen moet telkens naar beneden worden bijgesteld om de gemiddelde score op 100 te houden. Zouden mensen van nu een IQ-test van honderd jaar geleden doen, dan scoorden ze gemiddeld 130 punten. De gemiddelde hedendaagse mens zou volgens de norm van toen dus hoogbegaafd zijn. Andersom zouden onze voorouders slechts 70 punten behalen op de huidige IQ-testen en daarmee op de rand van zwakzinnigheid balanceren. Psychologen noemen die stijgende IQ-score het Flynneffect, naar de Nieuw-Zeelandse onderzoeker James Flynn, die het verschijnsel voor het eerst beschreef.
Beter denkwerk?
Maar zijn mensen echt zoveel slimmer geworden, of zijn ze bijvoorbeeld beter geworden in IQ-testen? De meningen hierover lopen uiteen. Flynn zelf noemt als voornaamste verklaring dat mensen vertrouwder zijn geworden met abstract denken. Dat zou het resultaat zijn van langer onderwijs en hogere intellectuele eisen voor werknemers. Anderen geloven dat de gemiddelde intelligentie wel degelijk gestegen is. Dat is mogelijk het gevolg van betere voeding en gezondheid. De oorzaak zou ook kunnen liggen in het gegeven dat kinderen nu opgroeien in een complexere en meer uitdagende omgeving.
Iets anders dat kan meespelen, is de afname van het gemiddelde aantal kinderen per gezin. Opvallend is dat de gemiddelde IQ-stijging vooral een flinke stijging in de lagere IQ-regionen betreft. De kleine groep moderne mensen met de allerhoogste IQ’s scoren nog steeds ongeveer even goed als de best presterende mensen van honderd jaar geleden.
Exit Flynn-effect
In een aantal landen lijkt het Flynn-effect inmiddels niet meer voor te komen. Bijvoorbeeld in Noorwegen, waar de IQ-score piekte bij mensen die zijn geboren rond 1975. Opmerkelijk feitje: in Noorwegen bleek de stijging in IQ vrijwel volledig samen te vallen met de daling in gezinsgrootte. Zou daar dan toch de sleutel liggen?
“Intelligente mensen presteren soms ook slecht”
AAN HET WOORD
Neuropsycholoog dr. Loes van Aken (Radboud Universiteit) promoveerde in 2017 op onderzoek naar IQ.
Wat heb je onderzocht?
“Om bijvoorbeeld vast te kunnen stellen welke behandeling geschikt is voor mensen met een psychiatrische aandoening of een hersenbeschadiging, is het belangrijk om te weten hoe hoog of laag hun intelligentie is. Wij neuropsychologen kijken daarbij op een andere manier naar intelligentie dan schoolpsychologen, die vooral behoefte hebben aan een manier om schoolprestaties van kinderen te vergelijken. Ik heb onderzocht hoe IQ-testen en de testen van neuropsychologen zich tot elkaar verhouden.”
En wat kwam daaruit?
“De testen die neuropsychologen gebruiken om functies zoals planning, focus en werkgeheugen te meten, lijken in de praktijk veel op IQ-testen, vooral de testen die de zogeheten vloeiende intelligentie meten. Het gaat in beide gevallen om patronen herkennen, rekenen, puzzels maken, enzovoort. De scores komen dan ook vrij goed overeen.”
Dus we kunnen die testen op één grote hoop gooien?
“Een IQ-test geeft de beste inschatting van iemands algemene intelligentie, maar zegt niets over de manier waaróp iemand denkt. Ook intelligente mensen presteren soms slecht. Scoort iemand bijvoorbeeld laag doordat hij langzaam werkt? Daar zegt een IQ-test niets over. Neuropsychologische testen zijn een waardevolle aanvulling op IQ-testen, omdat ze meer inzicht geven in het denkproces. Dat is belangrijke informatie, zeker als je psychiatrische patiënten behandelt. Met de juiste test in handen kun je de therapie beter toespitsen op de patiënt.”
- De allereerste intelligentietest stamt uit 1905. Psycholoog Alfred Binet ontwikkelde toen een onderzoek om te bepalen welke leerlingen extra hulp nodig hadden.
- Vroeger werd het IQ zo berekend: deel iemands mentale leeftijd door de echte leeftijd, maal honderd. Een achtjarige met de mentale leeftijd van een tienjarige had een IQ van 125.
- Het gemiddelde IQ van mannen en vrouwen verschilt nauwelijks. Wel varieert het meer bij mannen: er zijn meer heel slimme, maar ook meer heel domme mannen.
- Larry Summers moest aftreden als rector van de Harvard-universiteit na zijn uitspraak dat meer mannen topfuncties hebben doordat ze meer IQ-uitschieters kennen.
- Je kunt je score bij IQ-testen verbeteren door ze te oefenen; handig als je een IQ-test verwacht bij een sollicitatie. Het oefenen maakt je helaas niet écht slimmer.
- Zo rond je twintigste ben je het best in testen waarbij je nummers moet omzetten in codes. Je werkgeheugen piekt ergens tussen de 25 en 35 jaar.
- Als je ouder wordt, blijft de omvang van je woordenschat toenemen. Mensen van 60 à 70 jaar hebben de grootste vocabulaire.
- In het tv-programma De Nationale IQ-test scoorde BN’er Bonnie St. Claire in 2007 slechts 52 punten. Presentatrice en actrice Dolores Leeuwin was in 2012 met 159 punten de hoogst scorende BN’er ooit.
Meer weten?
TED: James Flynn: Waarom onze IQ-niveaus hoger zijn dan die van onze grootouders
NRC: Dalende gezinsgrootte verklaart deel van de stijgende intelligentie